02 oktober 2006

Waste

Ik ben nu 53. Sinds mijn eerste schoolbaantje (1964, tomaten afwegen bij De Gruyter à hfl 1,25 per uur) ben ik elk jaar wat meer gaan verdienen. En nòg iets meer gaan opmaken. Ik heb ook nog wat exits gehad, maar die kan ik zo’n beetje wegstrepen tegen m’n sofs. Per saldo, zal ik tot op heden in elk geval toch, gecorrigeerd voor inflatie, privé een miljoen of vijf hebben verdonderd aan leven. En een veelvoud daarvan aan ’t zakendoen daaromheen.
Als ik de uitspraak dat de helft van het geld dat wordt gespendeerd aan reclame weggegooid geld is, op mezelf betrek, zou ik de helft van al m’n aankoopbeslissingen hebben genomen op basis van reclame-signalen. Of, volgens een recente publicatie, waar ik geen barst van geloof, toch zeker een slordige 37.3 procent[1].
Maar hoe kan ’t dan toch dat ik van de Bijenkorf of van Albert Heijn, die via hun cards al decennia lang de aankopen van mij, later ook van m’n vriendin en van m’n hele gezin kunnen tracken, nog nooit één aanbieding heb gezien die toegesneden was op mijn situatie (yup, dinky, gezin met baby’s, gezin met schoolgaande kinderen)?
En hoe kan ’t dan toch dat in m’n hele zakenbestaan nog geen enkele lease-maatschappij ooit een gekunde poging heeft gedaan me los te weken bij het lease-bedrijf dat ik nu al ruim 25 jaar m’n vertrouwen geef?
Ik vrees dat ’t komt omdat marketers en reclamemakers liever lui dan moe zijn. Liever creatief dan effectief. Liever oorlog voeren met bombarderen dan met scherpschieten.
Daarom stel ik dat, zolang in de praktijk de inhoud van reclame-uitingen - helaas, helaas juist ook via direct marketing en internet-media - het belangrijkste segmentatie-instrument is, van elke reclame-euro een nog veel groter deel wordt weggegooid dan ook maar iemand durft te bevroeden.

[1] Zie ook Adage, en daarover: Adformatie.

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult, zomer 2006.