27 november 2007

3 must reads voor Entrepreneurs 2.0

Malcolm Gladwell, The Tipping Point. How Little Things Can Make a Big Difference. Uitg. Little, Brown and Company. New York, 2002.

Iedereen die actief is in de wondere wereld van Web 2.0 en WoM (word of mouth marketing) bedient zich vandaag de dag van de door Gladwell uitgekookte mix van sociologisch begrippen-apparaat en marketing-jargon.
Dat begint al met de titel. Het tipping point is het moment dat zó veel mensen tegelijkertijd een goed woordje doen voor je product, dat lineaire groei overgaat in exponentiële groei. Een super connector is iemand die lid is van verscheidene netwerken tegelijk, en het niet moe wordt z’n kennissen aan elkaar voor te stellen. Een maven is iemand die teveel weet van heel weinig, en het niet moe wordt om z’n omgeving van die kennis kond te doen. Gladwell’s cases laten zich lezen als even zovele rooie oortjes-novelles.

Chris Anderson, The Long Tail. Why the Future of Business is Selling Less of More. Uitg. Hyperion. New York, 2006.

Iedereen die actief is in de wondere wereld van Web 2.0 en e-commerce heeft zich laten grijpen door Anderson’s long tail-model. In beginsel is dat niet veel anders dan een handige visualisatie van het aloude 80/20-paradigma (d.i. “80% van je omzet wordt altijd gegenereerd door 20% van je klanten”), maar de auteur heeft het fascinerend doorvertaald naar allerhande vormen van internet-nering, en maakt bovendien aannemelijk dat in enkele sectoren de nieuwe commerciële realiteit wel eens dicht in de buurt van de 50/50 (d.i.bijvoorbeeld: “met miljoenen CD-albums waarvan je maar luttele exemplaren verkoopt, scoor je een even hoge totale omzet als met de paar honderd bestsellers in je assortiment”) kan komen te liggen.

Eckart Wintzen, Eckart’s Notes. Uitg. Eckart Wintzen i.s.m. Lemniscaat. [Austerlitz], 2007.

In Nederland zijn we niet gewend om entrepreneurs op een voetstuk te plaatsen. In kleine kring heeft Eckart Wintzen niettemin zelfs hier te lande een heldenstatus verworven. Met dit boek heeft hij een monumentje opgericht voor “De Cel”, het communistisch-ogende en door de buitenwacht slecht begrepen groeimodel dat van zijn BSO een ongekend ‘kapitalistisch’ succes maakte. Wars als-ie is van conventies en pretenties, is Wintzen erin geslaagd om het eerste managementboek ter wereld te produceren waarin het plezier van èlke pagina spat. En daarmee heeft hij vooral ook een monumentje voor zichzelf neergezet.

Deze Top3 verscheen eerder in FEM.

Lelijk of Lov.li?

De internetdomeinnamen zijn òp. Alle normale lettercombinaties die je vóór een reguliere extensie als .com kunt plaatsen zijn al geregistreerd.
In Nederland kom je haast elke dag wel iemand tegen die zichrijkrekenend zwaait met een lijstje vastgelegde (maar nooit geactiveerde) .nl-domeinen. We hebben het hoogste aantal domeinnamen per hoofd van de bevolking.
Dat is lastig als je iets nieuws wilt beginnen op het web. Maar er zijn ’n paar strategieën om goedkoop aan nieuwe namen te komen. Ik geef hieronder een overzichtje van de populairste morfologische principes.

  1. Spelen met àndere extensies. Immedi.at, Feeds2.be, Bibli.ca, Readme.cc, Krun.ch, Whodo.es, Last.fm, Blo.gs, Socialnetwork.in, Read.io, Grabb.it, Lov.li, Grou.ps, Publi.sh, Bla.st, Dai.sy, Blip.tv, Tourb.us, Tagne.ws.
  2. Klinkers weglaten. Flickr, Pluggd, Musicportl, Particls, Hngry, Strmz, Twttr.
  3. Klinkers toevoegen. Fooooo, Zooof, Zoook, Zooomr.
  4. Medeklinkers verdubbelen: Adoppt, Avvenu, Digg, Icebrrg, Ispott, Mmotr, Vennt.
  5. Dittografie: Hamsterster.
  6. Spelfouten. Browzar, Bryght, Calcoolate, Collectik, Contakme, Eqo, Geni, Holotof, Kancept, Kolektors, Kraytiv, Naymz, Nearbie, Noovo, Peepel, Pheedfire, Qoolsqool, Radeo, Rendezvoo, Resellular, Scoopt, Sertifi, Skeletonz, Soziety, Sxipper, Twones, Vlip, Yoono.
  7. SMS-steno: Answeru, Blinkx, Ezpublish, Gotuit, L8r, Pikifx, Syndic8, Tagsrus, Udutu, Vyew, Xcellery.
  8. Contaminaties: Groovid (groovy + video), Knover (know+discover).
  9. Cijfers als letters: Cl1pnet, Leve1.

Fraai is ’t natuurlijk maar zelden. Huiswerk voor wakkere domeinkapers: is Lief.de al vastgelegd?

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.

Cost per cheat

Er is de afgelopen jaren heel wat vooruitgang geboekt in het transparanter en realistischer krijgen van de tariefkaarten van traditionele media. De ergste uitwassen zijn geëlimineerd, en we weten nu tenminste allemaal wel waaran we dan precies teveel betalen – en waarmee nog gesmeicheld wordt, en door wie, voorzover er nog gesmeicheld wordt. Daarmee kan iedereen blijkbaar vrede hebben.
Ik heb hier al ‘ns eerder de verzuchting geslaakt dat het toch wel heel wrang is, dat juist de tariefstelling van digitale media nog zo modderig is, en zo onzuiver. Click through- conversies van reguliere banner-campagnes zijn wereldwijd geërodeerd tot een schamel gemiddelde rond de 0,10 à 0,15%, maar de exploitanten van websites blijven – met een zwak beroep op de “reclamewaarde” – gesteund door de advertentienetwerken en de mediabureaus, liefst op CPM (kosten per duizend contacten) gebaseerde schendtarieven hanteren (althans: publiceren) tussen de 20 en 30 euro. Scherpe inkopers weten daar veelal 60 tot 75% van af te kletsen, maar ’t verschil tussen gepubliceerd tarief en onderhandelde prijs impliceert natuurlijk dat er nog flink gesmeicheld wordt.
De beter ingevoerde direct response- en instant response-adverteerders doen hun onderhandelingen natuurlijk zelf, en ze baseren de prijs die ze bereid zijn te betalen vanzelfsprekend op de transacties, en dus de omzet, die ze er daadwerkelijk mee genereren. Daarmee komen ze als vanzelf gemiddeld uit op de tarieven die in de Verenigde Staten al een tijdje heel normaal worden gevonden – zo tussen de één en tweenhalve euro per 1000 contacten.
Dus: heren en dames van de STIR, zullen we hier ook ’s normaal gaan doen, en de op transparantie gebaseerde tarieven gaan hanteren èn publiceren die we aan onze digitale stand verplicht zijn? Of moet ik de BVA op jullie afsturen?

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.

Sociosphere

De wondere wereld van Web 2.0 raakt steeds drukker bevolkt. Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik op m’n EVERYTHING 2.0-blog meer dan 5.000 Engelstalige specimina van 2.0-zakendoen en -creativiteit geïndexeerd. Wereldwijd, zal de teller - àlles, àlles meegeteld - nu wel ergens rond de 20.000 of 25.000 staan. (Toen ik in het voorjaar van 2006 – op de website van Adforesult - de eerste versie van deze index publiceerde, kwam ik niet verder dan ’n paar honderd initiatieven).
Als ik de records in mijn index cross met de statistische rapportages van Alexa.com, blijkt dat maar heel weinig 2.0-initiatieven ooit zwarte cijfers kunnen draaien op basis van louter eyeballs. De grootste publiekstrekkers zitten in de categorieën video, images, audio, storage en communities. Maar zelfs daar zie je per categorie nergens meer dan 5 internationale spelers boven het maaiveld uitsteken, en kom je lokaal – in de grotere markten – maximaal nog 1 of 2 partijen tegen louter in eigen land ooit meer dan droog brood kunnen verdienen aan reclame. Andere relevante inkomstenbronnen zijn nog schaarser: het aantal partijen dat substantiële omzetten draait op basis van abonnementen of micropayments is bijvoorbeeld op de vingers van vier handen te tellen.
Met Web 2.0 gaat ’t dus net zo als ’t is gegaan met Web 1.0: the winners take it all, en de rest neemt bij z’n volle verstand genoegen met een bijrol. In die zin is er sprake van een New New Economy. Het nut van ’t algemeen, de pret en de creativiteit worden door het gros van de Web 2.0-entrepreneurs hoog genoeg aangeslagen om nog even door te zetten. Het - soms eclatante - succes van enkelingen (ook deze keer weer vaker geteld in termen van aantallen bezoekers, exits en financieringen dan in termen van omzet en winst, maar deze keer gelukkig zònder heftige bubble-effecten) blijkt een inspiratie en hart onder de riem voor honderdduizenden anderen.
Die cultuur van Web 2.0, die in hoge mate gebaseerd is op de veranderende attitudes van consumenten, is belangrijker dan de centen die ermee gemoeid zijn. En geen bedrijf kan eromheen zich af te vragen welke aspecten van die cultuur als de wiedeweerga geïnternaliseerd moeten worden. Welkom in de sociosphere!

Dit stuk verscheen eerder in Adforesult.

Presence

Voice, voice mail en sms zijn de killer apps van de mobiele telefoon. IM, email, chat, Twitter, blog-comments en VoiP zijn de heftigst gebruikte features van het Web (en het zijn ook de functionaliteiten die het op ’t mobiele web steeds beter doen). Kortom: de mens hongert naar steeds meer communicatie.
We worden allemaal als vanzelf steeds handiger in het managen van al die communicatie-modaliteiten. Relaties wier nummer niet herkend wordt door ons mobieltje, laten we eerst even ‘in de voice mail vallen’. Bellers die we wèl herkennen, maar waarin we even geen zin hebben, trouwens ook. Email sturen we uit en beantwoorden we op het moment dat ’t òns het beste uitkomt. Hebben we een messenger aanstaan, dan melden (of simuleren!) we een status die op dàt moment het beste strookt met onze zin om instant te communiceren.
Die status-meldingen (zoals: Online, of Bezet of Zo terug, of Afwezig, of Aan de telefoon, of Met lunchpauze, of zelfs: Afwezig) zorgen op dit moment voor een revolutie in haast alle segmenten van digitale communicatie. Ze voegen daaraan namelijk een nieuwe laag toe. Deze extra laag wordt steeds algemener gelabeld met de term presence (ook wel eens met het eigenlijk juistere awareness): je kunt je er immers steeds van vergewissen wat je vrienden, collega’s en zakenrelaties op elk gegeven moment van de dag doen of voorwenden te doen. 24/7.
Twitter is er een ultieme exponent van. Maar je ziet presence-signalen nu ook consequent toegepast worden in de communicatie-tools die van het web naar de mobiele telefoon worden getransfereerd. Zie bijvoorbeeld Fring en Nimbuzz.
Presence helpt je, kortom, om veel beter in te schatten via welk medium en welk kanaal je relaties op elk gegeven moment van de dag benaderd wensen te worden. Het biedt je bovendien een al snel verslavende ‘sense of belonging’.
Er groeit nu een hele generatie op met messenging en met presence. En met een bijbehorende supertransparante etiquette van openheid, vertrouwen, en uitsluitend op permissie gebaseerde communicatie. Probeer daar als reclamemaker straks nog maar ’s tussen te komen!

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.