16 december 2007

Enterprise 2.0

Tijdens de vorige grote innovatie-golf op het internet werden zelfs de meest succesvolle B2C-cases door analisten pas ècht interessant gevonden als hun business-model of technologie – liefst beide – een belofte inhielden voor variante toepassingen in B2B-omgevingen.
Nu we alweer een jaar of drie ervaring hebben met “the next web”, valt op dat van alle 2.0-modellen en technologieën nog maar heel weinig wordt doorgezet naar enterprise-omgevingen. Het punt is, dat we met al die mooie nieuwe dingen extern maar moeilijk succesvol aan de slag kunnen als we ze niet eerst, of op z’n minst: óók, hebben geïnternaliseerd.
Okee, ’n corporate blog hèbben we nu zowat allemaal wel. En in veel bedrijven worden vroegere investeringen, soms van tonnen en miljoenen, in knowledge management-systemen nu in één keer afgeschreven ten faveure van ’n uitgave van een paar honderd euro in een bedrijfs-wiki. Sommige stoere media laten hun lezertjes content genereren, en héél enkele stoere brands betrekken hun trouwste klanten bij co-creation of co-improvement van producten en diensten – al is ’t maar voor de duur van de volgende tv-campagne.
Maar wáár zie je binnen bedrijven, of tussen bedrijven, al praktische toepassingen van collective intelligence – bijvoorbeeld ten behoeve van ’t wieden van informatie-rijstebrijen?
Wáár wordt RSS al ingezet voor customized information dashboards, opdat onze mensen zich niet meer wild hoeven te zoeken naar diezelfde informatie? Wáár is sharing al een onlosmakelijk onderdeel van de bedrijfscultuur? Wáár is email al ingeruild voor messenger? Wáár wordt ingezien dat een bedrijf samen met z’n leveranciers en afnemers een belangengemeenschap, en dus ’n community, is? Wáár wordt het assessment van nieuwe medewerkers door HRM al onderwerp gemaakt van een breedgedragen rondje ranking en rating? Wáár wordt alles wat we dezer dagen leren van de dynamiek en de technologie van multiplayer games al vertaald in een nieuwe architectuur voor onze bedrijfsprocessen? Wáár geven we het personeel al onbeperkt toegang tot onze business intelligence-systemen?

Dit stukje verscheen eerder in AdfoResult.

27 november 2007

3 must reads voor Entrepreneurs 2.0

Malcolm Gladwell, The Tipping Point. How Little Things Can Make a Big Difference. Uitg. Little, Brown and Company. New York, 2002.

Iedereen die actief is in de wondere wereld van Web 2.0 en WoM (word of mouth marketing) bedient zich vandaag de dag van de door Gladwell uitgekookte mix van sociologisch begrippen-apparaat en marketing-jargon.
Dat begint al met de titel. Het tipping point is het moment dat zó veel mensen tegelijkertijd een goed woordje doen voor je product, dat lineaire groei overgaat in exponentiële groei. Een super connector is iemand die lid is van verscheidene netwerken tegelijk, en het niet moe wordt z’n kennissen aan elkaar voor te stellen. Een maven is iemand die teveel weet van heel weinig, en het niet moe wordt om z’n omgeving van die kennis kond te doen. Gladwell’s cases laten zich lezen als even zovele rooie oortjes-novelles.

Chris Anderson, The Long Tail. Why the Future of Business is Selling Less of More. Uitg. Hyperion. New York, 2006.

Iedereen die actief is in de wondere wereld van Web 2.0 en e-commerce heeft zich laten grijpen door Anderson’s long tail-model. In beginsel is dat niet veel anders dan een handige visualisatie van het aloude 80/20-paradigma (d.i. “80% van je omzet wordt altijd gegenereerd door 20% van je klanten”), maar de auteur heeft het fascinerend doorvertaald naar allerhande vormen van internet-nering, en maakt bovendien aannemelijk dat in enkele sectoren de nieuwe commerciële realiteit wel eens dicht in de buurt van de 50/50 (d.i.bijvoorbeeld: “met miljoenen CD-albums waarvan je maar luttele exemplaren verkoopt, scoor je een even hoge totale omzet als met de paar honderd bestsellers in je assortiment”) kan komen te liggen.

Eckart Wintzen, Eckart’s Notes. Uitg. Eckart Wintzen i.s.m. Lemniscaat. [Austerlitz], 2007.

In Nederland zijn we niet gewend om entrepreneurs op een voetstuk te plaatsen. In kleine kring heeft Eckart Wintzen niettemin zelfs hier te lande een heldenstatus verworven. Met dit boek heeft hij een monumentje opgericht voor “De Cel”, het communistisch-ogende en door de buitenwacht slecht begrepen groeimodel dat van zijn BSO een ongekend ‘kapitalistisch’ succes maakte. Wars als-ie is van conventies en pretenties, is Wintzen erin geslaagd om het eerste managementboek ter wereld te produceren waarin het plezier van èlke pagina spat. En daarmee heeft hij vooral ook een monumentje voor zichzelf neergezet.

Deze Top3 verscheen eerder in FEM.

Lelijk of Lov.li?

De internetdomeinnamen zijn òp. Alle normale lettercombinaties die je vóór een reguliere extensie als .com kunt plaatsen zijn al geregistreerd.
In Nederland kom je haast elke dag wel iemand tegen die zichrijkrekenend zwaait met een lijstje vastgelegde (maar nooit geactiveerde) .nl-domeinen. We hebben het hoogste aantal domeinnamen per hoofd van de bevolking.
Dat is lastig als je iets nieuws wilt beginnen op het web. Maar er zijn ’n paar strategieën om goedkoop aan nieuwe namen te komen. Ik geef hieronder een overzichtje van de populairste morfologische principes.

  1. Spelen met àndere extensies. Immedi.at, Feeds2.be, Bibli.ca, Readme.cc, Krun.ch, Whodo.es, Last.fm, Blo.gs, Socialnetwork.in, Read.io, Grabb.it, Lov.li, Grou.ps, Publi.sh, Bla.st, Dai.sy, Blip.tv, Tourb.us, Tagne.ws.
  2. Klinkers weglaten. Flickr, Pluggd, Musicportl, Particls, Hngry, Strmz, Twttr.
  3. Klinkers toevoegen. Fooooo, Zooof, Zoook, Zooomr.
  4. Medeklinkers verdubbelen: Adoppt, Avvenu, Digg, Icebrrg, Ispott, Mmotr, Vennt.
  5. Dittografie: Hamsterster.
  6. Spelfouten. Browzar, Bryght, Calcoolate, Collectik, Contakme, Eqo, Geni, Holotof, Kancept, Kolektors, Kraytiv, Naymz, Nearbie, Noovo, Peepel, Pheedfire, Qoolsqool, Radeo, Rendezvoo, Resellular, Scoopt, Sertifi, Skeletonz, Soziety, Sxipper, Twones, Vlip, Yoono.
  7. SMS-steno: Answeru, Blinkx, Ezpublish, Gotuit, L8r, Pikifx, Syndic8, Tagsrus, Udutu, Vyew, Xcellery.
  8. Contaminaties: Groovid (groovy + video), Knover (know+discover).
  9. Cijfers als letters: Cl1pnet, Leve1.

Fraai is ’t natuurlijk maar zelden. Huiswerk voor wakkere domeinkapers: is Lief.de al vastgelegd?

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.

Cost per cheat

Er is de afgelopen jaren heel wat vooruitgang geboekt in het transparanter en realistischer krijgen van de tariefkaarten van traditionele media. De ergste uitwassen zijn geëlimineerd, en we weten nu tenminste allemaal wel waaran we dan precies teveel betalen – en waarmee nog gesmeicheld wordt, en door wie, voorzover er nog gesmeicheld wordt. Daarmee kan iedereen blijkbaar vrede hebben.
Ik heb hier al ‘ns eerder de verzuchting geslaakt dat het toch wel heel wrang is, dat juist de tariefstelling van digitale media nog zo modderig is, en zo onzuiver. Click through- conversies van reguliere banner-campagnes zijn wereldwijd geërodeerd tot een schamel gemiddelde rond de 0,10 à 0,15%, maar de exploitanten van websites blijven – met een zwak beroep op de “reclamewaarde” – gesteund door de advertentienetwerken en de mediabureaus, liefst op CPM (kosten per duizend contacten) gebaseerde schendtarieven hanteren (althans: publiceren) tussen de 20 en 30 euro. Scherpe inkopers weten daar veelal 60 tot 75% van af te kletsen, maar ’t verschil tussen gepubliceerd tarief en onderhandelde prijs impliceert natuurlijk dat er nog flink gesmeicheld wordt.
De beter ingevoerde direct response- en instant response-adverteerders doen hun onderhandelingen natuurlijk zelf, en ze baseren de prijs die ze bereid zijn te betalen vanzelfsprekend op de transacties, en dus de omzet, die ze er daadwerkelijk mee genereren. Daarmee komen ze als vanzelf gemiddeld uit op de tarieven die in de Verenigde Staten al een tijdje heel normaal worden gevonden – zo tussen de één en tweenhalve euro per 1000 contacten.
Dus: heren en dames van de STIR, zullen we hier ook ’s normaal gaan doen, en de op transparantie gebaseerde tarieven gaan hanteren èn publiceren die we aan onze digitale stand verplicht zijn? Of moet ik de BVA op jullie afsturen?

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.

Sociosphere

De wondere wereld van Web 2.0 raakt steeds drukker bevolkt. Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik op m’n EVERYTHING 2.0-blog meer dan 5.000 Engelstalige specimina van 2.0-zakendoen en -creativiteit geïndexeerd. Wereldwijd, zal de teller - àlles, àlles meegeteld - nu wel ergens rond de 20.000 of 25.000 staan. (Toen ik in het voorjaar van 2006 – op de website van Adforesult - de eerste versie van deze index publiceerde, kwam ik niet verder dan ’n paar honderd initiatieven).
Als ik de records in mijn index cross met de statistische rapportages van Alexa.com, blijkt dat maar heel weinig 2.0-initiatieven ooit zwarte cijfers kunnen draaien op basis van louter eyeballs. De grootste publiekstrekkers zitten in de categorieën video, images, audio, storage en communities. Maar zelfs daar zie je per categorie nergens meer dan 5 internationale spelers boven het maaiveld uitsteken, en kom je lokaal – in de grotere markten – maximaal nog 1 of 2 partijen tegen louter in eigen land ooit meer dan droog brood kunnen verdienen aan reclame. Andere relevante inkomstenbronnen zijn nog schaarser: het aantal partijen dat substantiële omzetten draait op basis van abonnementen of micropayments is bijvoorbeeld op de vingers van vier handen te tellen.
Met Web 2.0 gaat ’t dus net zo als ’t is gegaan met Web 1.0: the winners take it all, en de rest neemt bij z’n volle verstand genoegen met een bijrol. In die zin is er sprake van een New New Economy. Het nut van ’t algemeen, de pret en de creativiteit worden door het gros van de Web 2.0-entrepreneurs hoog genoeg aangeslagen om nog even door te zetten. Het - soms eclatante - succes van enkelingen (ook deze keer weer vaker geteld in termen van aantallen bezoekers, exits en financieringen dan in termen van omzet en winst, maar deze keer gelukkig zònder heftige bubble-effecten) blijkt een inspiratie en hart onder de riem voor honderdduizenden anderen.
Die cultuur van Web 2.0, die in hoge mate gebaseerd is op de veranderende attitudes van consumenten, is belangrijker dan de centen die ermee gemoeid zijn. En geen bedrijf kan eromheen zich af te vragen welke aspecten van die cultuur als de wiedeweerga geïnternaliseerd moeten worden. Welkom in de sociosphere!

Dit stuk verscheen eerder in Adforesult.

Presence

Voice, voice mail en sms zijn de killer apps van de mobiele telefoon. IM, email, chat, Twitter, blog-comments en VoiP zijn de heftigst gebruikte features van het Web (en het zijn ook de functionaliteiten die het op ’t mobiele web steeds beter doen). Kortom: de mens hongert naar steeds meer communicatie.
We worden allemaal als vanzelf steeds handiger in het managen van al die communicatie-modaliteiten. Relaties wier nummer niet herkend wordt door ons mobieltje, laten we eerst even ‘in de voice mail vallen’. Bellers die we wèl herkennen, maar waarin we even geen zin hebben, trouwens ook. Email sturen we uit en beantwoorden we op het moment dat ’t òns het beste uitkomt. Hebben we een messenger aanstaan, dan melden (of simuleren!) we een status die op dàt moment het beste strookt met onze zin om instant te communiceren.
Die status-meldingen (zoals: Online, of Bezet of Zo terug, of Afwezig, of Aan de telefoon, of Met lunchpauze, of zelfs: Afwezig) zorgen op dit moment voor een revolutie in haast alle segmenten van digitale communicatie. Ze voegen daaraan namelijk een nieuwe laag toe. Deze extra laag wordt steeds algemener gelabeld met de term presence (ook wel eens met het eigenlijk juistere awareness): je kunt je er immers steeds van vergewissen wat je vrienden, collega’s en zakenrelaties op elk gegeven moment van de dag doen of voorwenden te doen. 24/7.
Twitter is er een ultieme exponent van. Maar je ziet presence-signalen nu ook consequent toegepast worden in de communicatie-tools die van het web naar de mobiele telefoon worden getransfereerd. Zie bijvoorbeeld Fring en Nimbuzz.
Presence helpt je, kortom, om veel beter in te schatten via welk medium en welk kanaal je relaties op elk gegeven moment van de dag benaderd wensen te worden. Het biedt je bovendien een al snel verslavende ‘sense of belonging’.
Er groeit nu een hele generatie op met messenging en met presence. En met een bijbehorende supertransparante etiquette van openheid, vertrouwen, en uitsluitend op permissie gebaseerde communicatie. Probeer daar als reclamemaker straks nog maar ’s tussen te komen!

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult.

08 juli 2007

Divorce

Reclame-technologie

De dienstensector is per traditie erg schuw als het gaat om ’t bedenken en toepassen van nieuwe technologie. En ’t zou me niet verbazen als de reclame-sector veruit het sloomst is.
Terwijl voor ’t bedenken van elke uiting en elke campagne toch elke keer een zelfde proces wordt gevolgd. Terwijl dat proces en het managen daarvan, en het volgen van de resultaten dankzij de voortschrijdende atomisering van media en middelen, toch echt te ingewikkeld aan ’t worden is voor face-value evaluaties. Terwijl er anderzijds door de voortschrijdende digitalisering van informatie, van media, en de effecten daarvan toch steeds meer mogelijkheden komen om reclame-inspanningen van begin (marktdata, briefing, creatie) tot eind (media-assets, plaatsing, waarneming, effecten) in één alles overziend management- en rapportage-dashboard te vangen. Terwijl binnen luttele jaren de overgrote meerderheid van alle commerciële communicatie toch ‘over IP’ zal worden gedistribueerd. Terwijl er met de dag toch steeds meer hartstikke goeie technologie beschikbaar komt.

De laatste editie van de Ad’Tech (Hamburg, mei) barstte weer van de interessante softwares. De exposanten hadden ’t heel druk: met bezoekers uit de hoek van de internetbureaus en de internetreclame-netwerken, en met elkaar.
Traditionele reclamebureaus ontbraken totaal. Ik telde één klassiek mediabureau. En met de totale ter plekke aanwezige populatie van adverteerders had ik ’n potje kunnen klaverjassen. Ontwaakt!

Dit stukje verscheen eerder als column in Adforesult, juni 2007.

Nieuwe media, ouwe kennis

Ik heb in m’n carrière de betekenis van het begrip “nieuwe media” een keer of vijf drastisch van inhoud zien veranderen. Wat me daarbij telkens weer opviel, is dat de kennis die tijdens de “vorige generatie” was opgebouwd, niet of nauwelijks werd overgedragen op de “volgende generatie” van nieuwe media. Blijkbaar zijn nieuwe media-ondernemers zodra ze zijn uitgepionierd net zo behoudend als traditionele media-ondernemers: ze houden op een gegeven moment gewoon op met innoveren.
Zo is het fenomeen community nu al een keer of wat heruitgevonden. Het exploiteren van bulletin boards in de vroege jaren ’80 had nauwelijks repercussies voor het marketen van de babbelboxen in de audiotex-hausse van de late jaren ’80. Nauwelijks ‘n sprankje wetenschap opgedaan door minitel- en videotex-bedrijven werd getransfereerd naar het web. En nu onze mobiele apparaatjes eindelijk voldoende bandbreedte beschikbaar krijgen èn worden voorzien van steeds beter bedienbare interfaces, zie je wéér dat alle interactieve wieltjes opnieuw worden uitgevonden.
Bij ’t exploiteren van mobiele applicaties en content treedt nòg een merkwaardige paradox op. Enerzijds is elk business model dat via de telefoon wordt geëxploiteerd in principe heel kansrijk omdat de transactie in het aangaan van de verbinding kan worden ingebakken (in het bijzonder via premium rate services), anderzijds zijn de toegestane maximum tarieven in Nederland idioot laag, en pakken de operators een zó schandelijk groot stuk van de omzet, dat het nog steeds heel moeilijk is om een lucratieve service in de markt te zetten.
Ik zou daarom drie dingen willen vragen aan de telecom-operators. 1) Richt samen een kennisinstituut inzake nieuwe media op, sponsor wat leerstoelen, stimuleer wat gecertificeerde opleidingen. 2) Hou op met je te conformeren aan de fatsoensrakkerij van verwarde kamerleden, en zet samen met de OPTA een winnende lobby op voor het liberaliseren van de PRS-tarieven. 3) Hou op met het bestelen van de exploitanten.
Borging en overdracht van kennis plus een daadwerkelijke liberalisering van de markt kunnen van Nederland hèt centrum maken van de volgende vijf generaties nieuwe media.

Deze posting verscheen eerder als column in Adforesult, mei 2007.

26 juni 2007

Orange rejects Rebtel's love


Hippies 2.0, love and Beetles are back in London, but orange and blue don't seem to match well together.

22 april 2007

Micro

Onlangs sprak ik een mevrouw, die, met een heel andere succesvolle carrière al achter de rug, in haar vrije tijd een etail-business heeft opgebouwd rond (louter!) lederen handschoenen. Ze ontwerpt die dingen zelf, laat ze op maat produceren bij een gezellig familiefabriekje in Italië, heeft zichzelf leren html’en, ze bemant haar eigen reclame- en pr-bureau, en haar eigen contact center. Heeft haar eerste spullen verkocht aan vrienden en familie, en heeft die vervolgens bereid gevonden om online her en der een goed woordje voor haar te doen. Ze koopt elke dag voor een luttel bedrag wat Google Adwords in, plaatst regelmatig artikeltjes op fora van lederen handschoenen-liefhebbers, weet zo nu en dan eens een styliste enthousiast te maken, of een beetje PR te genereren op een blog. Vragen van haar klanten beantwoordt ze zelf.
Ze draait inmiddels een pittige omzet, draait een lekkere winst. Elke handschoen die ze verkoopt geeft ze zelf een speciale wax-behandeling. Elk pakketje dat de deur uitgaat, controleert ze zelf. Bijna al haar klanten komen terug voor een tweede of derde bestelling. Ze kent ze bij naam.
Ze overweegt nu haar activiteiten belangrijk uit te breiden – niet via line extensions, maar door haar hier succesvol gebleken business model te repliceren in een reeks buitenlanden.
Als ze zo doorgaat, verkoopt ze over ’n paar jaar naar tientallen landen, draait ze vele miljoenen omzet, èn enkele miljoenen winst. Ze wordt een micro-international.
Ze is voor elk taalgebied op zoek naar specialisten die in staat zijn om - nèt zo constant en fijnkorrelig en persoonlijk als ze ’t tot nu toe zelf heeft gedaan in het Nederlands - haar reclame, pr en crm te verzorgen: micro-agencies.

Dit stukje werd eerder gepubliceerd in AdfoResult, april 2007.

29 maart 2007

SMO & OCM

Wat ‘n paar maanden geleden begon als een blog-artikeltje met 5 tips voor Social Media Optimization (SMO – ’t acroniem krijg je er in tech-kringen altijd gratis bij), is inmiddels uitgegroeid tot een matig hanteerbare longlist van 17 praterige punten èn een speciale SMO-blog .
Met slechts wat simpele ingrepen, valt de lijst gelukkig best te comprimeren: tot 10 generieke tips voor het aantrekken en vasthouden van bezoek aan je ‘sociale medium’:

  1. Vergroot je linkability; beloon inkomende links.
  2. Stel je users in staat bij te dragen aan de content.
  3. Maak ’t je users makkelijk om te raten, ranken, reviewen, taggen en bookmarken.
  4. Zorg dat je content ook elders, door anderen, beschikbaar kan worden gesteld: via rss, widgets en andere microformats.
    Geef je API vrij, moedig mash-ups aan.
  5. Zorg dat users je zien als een bron van informatie en toegevoegde waarde; beloon actieve, behulpzame users.
  6. Verras je users continu met nieuwe functionaliteiten.
  7. Be real.
  8. Be humble.
  9. Ontwikkel een SMO-strategie.

Deze regels zijn natuurlijk ook allemaal relevant voor een direct aanpalende discipline: online community management (en laten we dat kunstje dan maar meteen afkorten tot OCM). Voor de bedrijvers van dit mooie nieuwe vak reik ik gaarne de volgende tips aan:

  1. Trek je community op rond een beklijvende gemeenschappelijke belangstelling of, liever nog, rond een lang houdbaar gemeenschappelijk belang.
  2. Koester community-leden die veel know-how of know-who inbrengen (de zogenoemde superconnectors en mavens); bied ze extra status, functionaliteiten en faciliteiten.
  3. Wees genereus – en verlang maar ‘n beetje terug.
  4. Beschouw data security als je core competence. \
  5. Verzin een onweerstaanbaar member get member-mechanisme; beschouw viraliteit als je core business.
  6. Stel functionaliteiten beschikbaar die je gebruikers in staat stellen om zichzelf te organiseren in sub-communities.
  7. Verbind de dingen die online gebeuren met dingen die (kunnen) gebeuren in het echte leven.
  8. Beschouw de helpdesk als een van je belangrijkste product-eigenschappen (en niet als een crm-kostenpost); streef naar customer delight.
  9. Delegeer het communiceren met de leden niet naar lagere echelons; neem als management deel aan belangrijke conversaties op je platform.
  10. Zorg, als de bliksem, dat je community óók via de mobiele telefoon maximaal wordt gefaciliteerd!

Dit stukje verscheen eerder in AdfoResult, maart 2007.

08 februari 2007

Slechte voornemens

Als CEO van een Nederlands Top 1000-bedrijf, zet je nooit je 06-nummer en je email-adres op je visitekaartje. Je email laat je uitprinten door je secretaresse.
Een manager van een Nederlands bedrijf googlet nooit op “[naam van mijn bedrijf] + waardeloos”.
Als een Nederlandse ondernemer een ecommerce-site ter markt brengt, kiest hij altijd een Nederlandse merknaam (en is-ie zielsblij met de beschikbaarheid van het bijbehorende .nl-domein).
Als tot een Nederlandse marketer doordringt dat er wellicht weer een interessant nieuw medium in opkomst is, is-ie er al te laat bij om de inzet ervan positief te laten afstralen op het innovatieve imago van zijn merk.
Als een Nederlandse marketer een briefing afgeeft voor een nieuwe campagnestrategie, komt de term accountability in het hele verhaal niet voor. Zijn bureau begint er ook niet over.
Als een Nederlands bedrijf het bezoek aan z’n website wil bevorderen, is er op de hele marketing-afdeling niemand die zelf eens hands-on een paar meier opmaakt aan ’t uitproberen van Google AdWords.
Als een Nederlandse tv-zender een cross media-format produceert, gaat na de laatste tv-uitzending de website op zwart.
Als een Nederlands reclamebureau voor een radiospotje een ondernemer moet typeren, casten ze altijd een tweederangs acteur die bekakt kan praten.
Als een Nederlands mediabureau een nieuwe titel nog niet in een of ander bereiksonderzoek heeft zitten, zullen ze deze in geen enkel mediaplan aanbevelen.
Als een Nederlands reclamebureau een keer het internet in de middelenmix betrekt, stellen ze een viraal bedoeld filmpje voor omdat er geen geld was voor de inzet van tv.
Als een Nederlands web-bureau een keer iets thematisch bedenkt, gieten ze het altijd in de vorm van een interactief Flash-spelletje.
Als een Nederlands creatief team bij een thema-campagne een website moet bedenken, komen ze altijd met een domeinnaam van minstens 57 letters, met daarin eenonderwerpeengezegdeeneenmeewerkendvoorwerp.nl.

Dit stukje verscheen eerder in Adforesult, 2007, nr. 1/2.

08 januari 2007

Samen

Ik bladerde gisteren, voor ’t eerst sinds jaren, weer ’s geconcentreerd door een stapeltje recente edities van onze reclame- en marketing-vakpers. Dat viel me niet mee. Uit bijna alle verhalen en verhaaltjes, en meldinkjes van ditjes en van datjes, kringelde een onmiskenbare herfstgeur op. Van stilstand en achteruitgang, van verdeeldheid en deelbelang, van ego en eigenbelang. Van de gektes van gisteren en de waan van vandaag. Niet alleen aan de kant van de bureaus, óók aan de kant van de opdrachtgevers.
Die vakpers van ons is natuurlijk alleen maar een afspiegeling van wat er in de sector aan de hand is. Toen we een paar jaar geleden uit het schuim en de asch van een vorige club een nieuwe DDMA tevoorschijn toverden, telden we na wat slordige desk research al zo’n 25 clubs en verenigingen die hier te lande iets met marketing en communicatie van doen hebben. Onze prille pogingen om met sommige van die clubjes tot een of andere vorm van samenwerking te komen, werden òf vriendelijk afgewimpeld, òf bruut afgepoeierd. En ik kan me van de afgelopen jaren ook al geen enkele andere succesvolle, substantiële krachtenbundeling herinneren.
Zodat onze sector, die, van afstand bekeken, toch goed is voor talloze miljarden aan toegevoegde waarde, en een stimulerend effect zou moeten hebben op onze economie, en de vernieuwing daarvan, in de praktijk en perceptie van alledag een non-entiteit is.
Soms met succes vechtend tégen dingen die ons onwelgevallig zijn, maar zelden of nooit vóór iets. Soms succesvol een belangetje lobbyend in Den Haag of verdedigend tegen een andere brancheclub, maar haast nooit ’s iets vernieuwend of innoverend.
De speelbal van jonge, ambitieuze kamerleden. Nummertje 24, zonder stip, op de lijst van meest innovatieve sectoren. Gedoemd te verdwijnen als de focus niet drastisch verlegd wordt naar integratie, generalisme en accountability.
Zouden we, nu onze belangetjes blijkbaar nog zozeer uiteenlopen, nou niet op z’n minst ‘s een nieuwe poging moeten doen om onze kennis te bundelen?

Dit stukje verscheen onlangs in Adforesult.